De eerste rechtstreekse Europese verkiezingen kwamen tot stand na een lange strijd. Het midden van de jaren 1970 was een tijd van vooruitgang voor de Europese eenheid. Zo breidde de Europese Gemeenschap voor het eerst uit, ging de Europese monetaire samenwerking van start en werd de Europese Raad opgericht. Voor een grondlegger als Jean Monnet waren de eerste rechtstreekse Europese verkiezingen het moment om zijn niet-aflatende inzet te staken en met pensioen te gaan. Hij vertrouwde erop dat een nieuwe generatie democratisch gekozen leiders zijn werk zou voortzetten.
In juni 1979 brachten burgers uit de negen toenmalige lidstaten hun stem uit. De verkiezingscampagne had aanleiding gegeven tot een nieuwe iconografie van posters, tv-spots en merchandising, waarin de nadruk lag op gezamenlijke besluitvorming. De opkomst lag rond de 62 procent.
Op dag één van het nieuwe Parlement stonden twee vrouwen aan het roer. De eerste Voorzitter was het oudste Parlementslid, Louise Weiss. Ze was een overtuigd voorvechtster van de Europese eenheid en voerde al sinds de jaren 1920 campagne voor vrouwenrechten. Dit was op beide vlakken de bekroning van haar carrière. Weiss gaf de fakkel door aan de eerste democratisch verkozen Voorzitter van de Europese wetgever, Simone Veil, een voormalige Franse minister en overlevende van de Holocaust die opkwam voor de reproductieve rechten van vrouwen. Na de grondleggers van de jaren vijftig was de tijd van de grondlegsters van Europa aangebroken!
In het tweede deel van de parlementaire zittingsperiode, vanaf 1982, was de Nederlander Piet Dankert de Voorzitter.