De verkiezingen van 1989 vonden plaats in een van de meest gedenkwaardige jaren in de recente geschiedenis. Na ruim veertig jaar Koude Oorlog, gekenmerkt door de confrontatie tussen het Oosten en het Westen op het wereldtoneel, was het Oostblok onder leiding van de Sovjet-Unie aan het afbrokkelen. Tegelijkertijd waren Midden- en Oost-Europese landen snel op weg pluralistische democratieën te worden. Binnen de Europese Gemeenschap zorgde Jacques Delors, een voormalige Franse minister die in 1985 voorzitter van de Europese Commissie was geworden, voor ongekende hervormingen.
Hij slaagde erin zijn Europese Akte, die deels was gebaseerd op Spinelli’s ontwerpverdrag tot oprichting van een Europese Unie, door de lidstaten te laten goedkeuren. Dit was een beslissende stap in de richting van een Europese Unie, waarvan de bevoegdheden zich over een groot aantal beleidsterreinen zouden uitstrekken. De derde Europese verkiezingen vonden dus plaats in een klimaat waarin de verwachtingen hooggespannen waren. Er zou een nieuwe politieke entiteit komen met een ongekend niveau van interne integratie en de kenmerken van een volwaardige internationale speler in de externe betrekkingen. De onderhandelingen over het Verdrag moesten nog van start gaan toen de verkiezingen plaatsvonden, met een opkomst van ongeveer 58 procent.
Het nieuwe Parlement verkoos de Spanjaard Enrique Barón tot Voorzitter. De Duitser Egon Klepsch werd in 1992 verkozen tot Voorzitter voor de tweede helft van de parlementaire termijn. Tijdens de nieuwe zittingsperiode vonden grote historische veranderingen plaats, zoals de val van de Berlijnse Muur, de Duitse hereniging en de aanzienlijke financiële steun voor de democratische overgang in Midden- en Oost-Europese landen. Het Parlement pleitte met succes voor meer integratie bij de opstelling en ratificatie van het Verdrag betreffende de Europese Unie, ook wel het Verdrag van Maastricht genoemd. Een nieuw Europa was geboren!